Ontwerpen voor gemeenschappen: ‘Ingewikkelder dan alleen een ontmoetingsruimte’

Hoe ontwerp je een looproute die voor spontane ontmoetingen zorgt? En wat is de beste plek voor een gemeenschappelijke ruimte, of het ideale aantal mensen om een keuken mee te delen? In zijn boek over het slim ontwerpen van wooncollectieven geeft Tijmen Kuyper antwoord op zulke vragen.

Producten en diensten

Administratieve ondersteuning
Sociaal kapitaal

Organisatie en bestuur

Ontwikkelingsfase
Sociaal welzijn
Schaalgrootte
Zorg
Zeggenschap

Nut

Succesfactoren

Efficiëntie

Beheer en gebruik middelen

Principes

Sufficiëntie

Sector

Wonen

Overig

Coöperatie

Gemeenschappelijke woonvormen zijn steeds populairder. Een groeiende groep burgers kiest ervoor om voorzieningen zoals tuin, woonkamer en/of keuken met anderen te delen. Er is dan ook steeds meer kennis over hoe je zo’n wooncollectief financieel en juridisch mogelijk maakt. Sociaal geograaf en architect Tijmen Kuyper schrijft in zijn recente boek Architecture for Community – a cohousing pattern language dat daarbij soms een belangrijk aspect wordt vergeten: het ontwerp van de woning. Dat terwijl het ontwerp cruciaal is voor het woongenot en gemeenschapsgevoel van bewoners.

Hoe kan het dat het ontwerp van een wooncollectief zo’n blinde vlek is?
‘Mensen onderschatten het. Ze denken: we willen gemeenschappelijk wonen dus we hebben een ontmoetingsruimte nodig. Maar het is ingewikkelder dan dat. Het is niet simpelweg. 'we zetten mensen rond een binnenplaats en dat wordt gezellig'. Ik heb er niet voor niets een boek van tweehonderd pagina’s aan besteed. Wat ook speelt, is dat – met alle respect voor mijn collega’s – architecten niet zijn opgeleid om na te denken over dit soort vragen bij wooncollectieven. Afgelopen decennia was collectief wonen een hele kleine niche en in architectuuropleidingen was hier dan ook amper aandacht voor.’

Schematische weergave van de routing: waar ontstaat spontane ontmoeting?
Bron: Kuyper, T. (2025). Architecture for community: a cohousing pattern language. TU Delft.

Je richt je op een heel specifiek onderwerp: de relatie tussen architectuur en gemeenschapsvorming. Hoe kwam je daarbij?
‘Ik zag in de praktijk dingen gebouwd worden die niet werkten. Bijvoorbeeld wooncollectieven met een fantastische binnenkomsthal en hele mooie ruimtes die allemaal architectuurprijzen winnen, maar waarin bewoners negen op de tien keer hun fiets achterin parkeren, met de noodtrap binnenkomen en nooit die hal gebruiken. Het klinkt heel logisch, maar gaat vaak mis. Ik maakte in mijn eigen woning ook zoiets mee. Ik deelde in een voormalig bejaardentehuis een woonkamer en tuin met allerlei superinteressante, creatieve mensen. Ik dacht, dat wordt supergezellig. Maar er kwam nooit iemand, helemaal nooit! Waarom niet? Dat lag aan de routing. Je moest twee deuren door om in die woonkamer te komen. Ook het schaalniveau zat niet goed, want met dertig mensen een dagelijkse leefruimte delen werkt alleen als mensen héél gemotiveerd en gestructureerd zijn. Daarom wilde ik met mijn onderzoek achterhalen: waarom wordt het ene gebouw nou supergezellig en het andere niet?’

Als antwoord op die vraag ontwikkelde je zeven basisprincipes. Hoe ben je daarbij te werk gegaan?
‘Ik ging met een groot aantal initiatieven in gesprek, waarbij ik langzaam maar zeker patronen begon te zien. Samen met architect Flip Krabbendam, die al sinds de jaren 70 betrokken is bij gemeenschappelijk wonen, ben ik CoWonen gestart. We hebben talloze presentaties gegeven en workshops begeleid. Dat gaf mij de kans mijn gedachten te toetsen. Na een heleboel praten, presenteren, nadenken en schaven kwam ik op deze zeven basisprincipes uit.’

Je had het eerder al over routing. Kun je nog een ander voorbeeld geven van zo’n basisprincipe?
‘Een ander basisprincipe is het sociaal-ruimtelijke schaalniveau van ruimtes. Vaak wordt aan mensen die gemeenschappelijk wonen gevraagd: wat wil je delen en wat niet? Dat is een slechte vraag. Je moet vragen: wat wil je delen en met wie? In mijn wooncollectief deel ik mijn bed alleen met mijn partner, de badkamer met één huisgenoot, en de keuken met vier anderen. Ik vind het niet erg om mijn tanden te poetsen met een huisgenoot, maar wel om te douchen. Dit hangt samen met je samenwoonvisie. Hoeveel zeggenschap heb je bijvoorbeeld over met wie je woont? Je wilt misschien niet met vijf willekeurige mensen je keuken delen, maar wel met vijf specifieke mensen. Overigens is privacy het allerbelangrijkste basisprincipe. Als je niet kunt kiezen wanneer je wel of geen contact wilt, of als je je buren door de muren heen hoort ademen, dan ben je héél snel klaar met zo’n woongemeenschap.’

Schematische weergave van sociaal-ruimtelijke schaalniveaus: wat wil je delen met wie?
Bron: Kuyper, T. (2025). Architecture for community: a cohousing pattern language. TU Delft.

In je boek besteed je veel aandacht aan spontane ontmoetingen. Waarom zijn die zo belangrijk?
‘Vaak worden geplande en spontane ontmoetingen op één hoop gegooid, maar ze hebben totaal andere functies en er is een totaal ander ontwerp voor nodig. Ze zijn allebei heel belangrijk! Vooral het spontane wordt vaak onderschat. Je komt thuis met de boodschappen, de buurman is in de tuin bezig en je maakt even een praatje: “Hee, je vrouw was laatst in het ziekenhuis, hoe gaat het daar nu mee?” Dat is een heel ander gesprek dan een afgebakende afspraak in je agenda. Het zijn juist spontane ontmoetingen die lucht en leven in een gemeenschap brengen.’ 

Een wooncollectief realiseren kost vaak enorm veel tijd, geld en energie. Hoe overtuig jij mensen om daarnaast óók nog aandacht te geven aan een slim ontwerp?
‘Een collectief oprichten is inderdaad een enorm geploeter. Als je daar na jaren eindelijk doorheen bent is het doodzonde als net de route verkeerd loopt, een ruimte op de verkeerde plek zit, of de privacy niet goed is ingebouwd. Zonder financiën kom je er niet, maar het is misschien nog erger als het gebouw er eenmaal staat en het niet werkt zoals je had gehoopt. Daarnaast is het ook leuk. In onze workshops bespreken we hoe mensen met elkaar willen samenwonen. Deelnemers zeggen dan vaak: dit is waarom we het doen! Dat raakt weer aan een ander basisprincipe, het gevoel van eigenaarschap. Het is belangrijk dat mensen snappen waarom routes en ruimtes liggen zoals ze liggen en dat ze hierover kunnen meepraten. Mensen hebben het gevoel nodig dat een gebouw mede door hén ontworpen is.’

De zeven basisprincipes voor een ontwerp dat gemeenschapsvorming ondersteunt:

  1. Sociaal-ruimtelijke schaalniveaus: met welke mensen deel je welke faciliteiten?
  2. Privacy: hoeveel controle heb je over de mate van sociaal contact?
  3. Gevoel van eigenaarschap: in hoeverre voelt het gebouw als iets van jou?
  4. Sociaal-ruimtelijke klik: In hoeverre past de samenwoonvisie van bewoners bij het ontwerp?
  5. Spontane ontmoeting: Hoe groot is de kans om elkaar spontaan tegen te komen?
  6. Geplande ontmoeting: Hoeveel ruimte is er voor afgesproken ontmoetingen?
  7. Sociale continuïteit: In hoeverre kunnen ruimtes flexibel worden aangepast aan nieuwe situaties?

 

Wat heb je aan deze ontwerpprincipes als je pand al af is, of als je een bestaand pand wilt kopen? 
‘Soms zie je bij bestaande gemeenschappen veel frustratie. Waarom komt er nou niemand in die gemeenschappelijke ruimte? Dan kan het rust geven om te weten dat hij nou eenmaal op de verkeerde plek zit. Dan zijn spontane ontmoetingen lastig, maar kun je misschien meer geplande ontmoetingen organiseren. Als het meezit hebben gebouwen een bepaalde flexibiliteit en kunnen ruimtes een andere functie krijgen. Een woonvereniging is nooit af, mensen veranderen, en je wilt dat het gebouw mee kan bewegen.’

Hoe kan een gebouw flexibel zijn? Een muur is toch een muur? 
‘De meest sexy oplossing is om flexibele muren te bouwen, die je kunt verplaatsen. Maar die zijn heel licht en dun. Flip heeft ooit een woongemeenschap met allemaal flexibele muren gemaakt: het ideale flexibele gebouw. Nou, dat was een goed voorbeeld van een prachtig architectonisch concept dat in de praktijk niet werkt. Alle flexibele wanden belandden uiteindelijk in de berging en recent zijn bij een grote renovatie alle dunne wanden vervangen door zware geluidswerende wanden. 
‘Wat werkt wel? Flexibele ruimtes. Die noem ik in mijn boek de optieruimtes. Ruimtes van rond de twintig vierkante meter, op een goede plek in het gebouw met deuren op de goede plek, die verschillende functies kunnen hebben. Dan kan het een woonkamer zijn, of een logeerkamer, of een privé-atelier, of een speelkamer. Niet zo sexy of spannend, maar het werkt ontzettend goed.’ 

Je schrijft ook dat er nog veel onbeantwoorde vragen zijn. Hoe ga je die beantwoorden?
‘Eerst wil ik een compactere, Nederlandse versie van het boek maken. Weinig mensen hebben de tijd om deze versie door te pluizen. Een pocketversie zou het toegankelijker maken. Daarna is een verdiepingsslag nodig. Mijn boek geeft puzzelstukjes, maar ik wil juist ook complete puzzels laten zien: standaardvormen die vaak voorkomen en wat daar de voor- en nadelen van zijn. Bijvoorbeeld het “hofje”. Mensen denken soms dat een hofje niet in een toren past. Nou, dat kan prima. Zolang je de basisprincipes maar goed toepast.

Lees hier het boek van Kuyper: Architecture for Community – a cohousing pattern language


Auteur: Mickey Steijaert

Afbeeldingen

Cookie-instellingen