Zorgen burgercollectieven voor meer actief burgerschap?

Deelname aan een burgercollectief zou werken als een soort leerschool voor bredere politieke participatie en handelen in het algemeen belang. Maar is er ook wetenschappelijk bewijs dat burgercollectieven zorgen voor meer actief burgerschap?

Leden

Ledenmotivatie

Organisatie en bestuur

Zeggenschap

Nut

Maatschappelijke impact

Het idee dat burgercollectieven zorgen voor meer actief burgerschap en een gezondere democratie, dateert terug tot het werk van filosoof Alexis de Tocqueville. Deelname aan een burgercollectief zou werken als een soort leerschool voor bredere politieke participatie en handelen in het algemeen belang. Kortom, een spillover-effect (Pateman, 1970). Dit is natuurlijk een aantrekkelijke visie voor burgercollectieven en overheden. Bestuurders van collectieven kunnen het immers claimen als voordeel in hun samenwerking met overheden. Politici kunnen het daarnaast zien als manier om politiek bewustzijn en burgerlijke deugden te stimuleren. Maar is er ook wetenschappelijk bewijs dat burgercollectieven zorgen voor meer actief burgerschap?

In een vroege studie over dit onderwerp maakt Edward Greenberg (1981) een vergelijking tussen leden van werkercoöperaties met werknemers van reguliere bedrijven in de Amerikaanse houtbewerkingsindustrie. Zijn bevindingen laten zien dat coöperatieleden niet zo zeer vaker stemmen tijdens verkiezingen, maar bijvoorbeeld wel vaker deelnemen aan inspraakmomenten en contact opnemen met politici. Vergelijkbare resultaten volgen uit recent onderzoek naar collectieve woonprojecten (Berggren, 2017) en energiecollectieven (Yildiz et al., 2015). Middels een meta-analyse, dat is een type onderzoek wat de statistische uitkomsten uit heel veel andere studies combineert, wordt het verband nog overtuigender aangetoond. Zo vinden Wolfgang Weber en collega’s (2020) dat ervaren deelname aan organisatorische besluitvorming een positief effect heeft op actief burgerschap. Opvallend is dat het effect van een coöperatieve structuur, die eigenaarschap en besluitvorming vastlegt bij leden, grotendeels loopt via de ervaren deelname aan besluitvorming. In andere woorden: het is nóg belangrijker dat leden ook echt het gevoel krijgen invloed te hebben op besluitvorming, dan dat het enkel juridisch zo is vastgelegd. Bovendien geldt dat als de leden van een burgercollectief vooral negatieve ervaringen opdoen met deelname aan besluitvorming, er geen of zelfs een negatief effect is op actief burgerschap (Carter, 2006).

Het antwoord op onze vraag lijkt dus voorlopig een ‘ja, mits’. Echter is correlatie nog niet genoeg om oorzaak en gevolg te kunnen onderscheiden. Onderzoek door Laura Schlachter en Kristinn Már (2020) probeert dit wel te doen. Ook in deze studie wordt gevonden dat coöperatieleden meer actief burgerschap vertonen dan niet-leden. Alleen nemen de onderzoekers een stap verder door te kijken naar wat er eerst komt: coöperatielidmaatschap of actief burgerschap? Causaliteit blijft lastig vast te stellen in niet-experimenteel onderzoek, maar Schlachter en Már vinden dat ‘co-op enthusiasts’ (dus nog geen leden) sowieso al meer actief burgerschap vertonen. Dit zelfselectie-effect betekent dat actieve burgers meer kans hebben om lid te worden van een burgercollectief. Bovendien blijkt dat wanneer men eenmaal lid wordt van een coöperatie, het actieve burgerschap juist afneemt. Een substitutie-effect. Dit lijkt een minder vrolijk verhaal, maar de onderzoekers laten ook zien dat leden hun deelname aan de coöperatie als onderdeel zien van actief burgerschap en die substitutie dus vooral komt door tijdsgebrek in plaats van een gebrek aan motivatie. Bovendien blijven leden actievere burgers dan niet-leden.

Een voorlopige conclusie is dan ook dat actieve burgers zich vaker aansluiten bij burgercollectieven. Echter lijkt het niet zo te werken dat als willekeurige mensen plots in een burgercollectief terecht zouden komen, ze daarna meer actieve burgers worden. De waarde van burgercollectieven voor onze democratie ligt dan ook meer in andere zaken: als intrinsiek goed in de vrijheid van vereniging, als tegenmacht van de staat, als belangenvertegenwoordiging, als aanvoerder van politieke discussie, en in sommige gevallen als manier waarop burgers directe controle krijgen over taken die voorheen door de staat werden vervult  (Fung, 2003).

Lees verder

Verantwoording 

H.M. Berggren, 2017. Cohousing as civic society: Cohousing involvement and political participation in the United States. Social Science Quarterly, 98(1), p. 57-72.

N. Carter, 2006. Political participation and the workplace: The spillover thesis revisited. The British Journal of Politics and International Relations, 8(3), p. 410-426.

A. Fung, 2003. Associations and democracy: Between theories, hopes, and realities. Annual review of sociology, 29(1), p. 515-539.

E.S. Greenberg, 1981. Industrial democracy and the democratic citizen. The Journal of Politics, 43(4), p. 964-981.

C. Pateman, 1970. Participation and democratic theory. Cambridge University Press.

L.H. Schlachter & K. Már, 2020. Spillover, Selection, or Substitution? Workplace and Civic Participation in Democratic Firms. https://doi.org/10.31235/osf.io/684tf

W.G. Weber, C. Unterrainer & T. Höge, 2020. Psychological research on organisational democracy: A meta‐analysis of individual, organisational, and societal outcomes. Applied Psychology, 69(3), p. 1009-1071.

Ö. Yildiz, J. Rommel, S. Debor, L. Holstenkamp, F. Mey, J.R. Müller, ... & J. Rognli, 2015. Renewable energy cooperatives as gatekeepers or facilitators? Recent developments in Germany and a multidisciplinary research agenda. Energy Research & Social Science, 6, p. 59-73.

Afbeeldingen

Cookie-instellingen